Een grote kei, opperrabbijn Berlinger en het begin van sjabbat.
Mijn dagboek wordt vandaag in de lucht geschreven. Klinkt heel spiritueel, maar ik bedoel het gewoon letterlijk. Vanochtend opgestaan om 4 uur, gedawend (ochtendgebed), naar Schiphol en om 8:40 uur stond ik op vliegveld Kopenhagen. Ik zou dus afgehaald worden door de lokale rabbijn, maar dat mislukte want het centrum was hermetisch afgesloten vanwege een marathon. En dus, omdat er ook geen taxi’s reden, heb ik de Metro genomen. Dat was wel even wennen, want al 12 jaar, als ik me goed herinner, maak ik op verzoek van de politie geen gebruik meer van openbaar vervoer. Maar gezien de Nederlandse politie over mijn veiligheid waakt in Nederland, maar Nederland geen Denemarken is, heb ik dus officieel niet gezondigd! Wat ik daar precies moest doen in de drie uur dat ik er was, is niet zo interessant voor u om te vernemen, maar onverwacht maakte ik iets emotioneel mee. De persoon die ik moest spreken gaf me een piepkleine toer door Joods Kopenhagen. En zo stond ik op het Israel’s ’ Plads (het Israël Plein) naast een grote kei. Nou heb ik natuurlijk wat met keien want Amersfoort heeft als bijnaam de Keistad, maar dat was niet wat mij raakte. Denemarken heeft in de oorlog, oktober 1943, zijn Joodse inwoners georganiseerd met vissersboten overgebracht naar Zweden, om precies te zijn naar Malmö. Als dank voor deze redding heeft Israël deze grote kei, voorzien van inscriptie in zowel het Deens als in het Hebreeuws, aan Kopenhagen geschonken. Maar wat mij emotioneel raakte was dat toentertijd mijn voorganger en leermeester Opperrabbijn Berlinger de rabbijn was van Malmö en hij een van de organisatoren was van deze reddingsoperatie. Mijn bezoek aan Kopenhagen had niets met politiek te maken, niets met algemeen Joods belang, maar met hulp aan een mede-jood, een medemens, die in de problemen zat.
En terwijl ik daar bij die kei stond, kreeg ik een telefoontje uit België met het verzoek om iemand die in Nederland in de misère zit te helpen. Na aankomst zal ik bellen naar de Belgische collega die mijn hulp inriep. En morgen, voor u geachte lezer dus vandaag, heb ik een aantal pastorale bezoeken in mijn agenda staan. Natuurlijk valt met dit soort zogenaamde pastorale hulpverlening geen eer te behalen, maar, mijns inziens, is dit de belangrijkste taak van een rabbijn van een Joodse Gemeente, althans dit zou de belangrijkste taak moeten zijn. De hulpverlening moet wel vanuit het Joodse Halagische en filosofische denken zijn. Zo niet, dan is de rabbijn een maatschappelijk werker in een andere salarisschaal. Maar als de rabbijn wel sterk is op het Joods pastorale vlak, dan wordt dat weliswaar gewaardeerd, maar toch ook weer niet. Bestuurders beoordelen mijns inziens te veel op de zichtbaarheid van de rabbijn voor het brede publiek. Natuurlijk is representatie van groot belang en zijn contacten met ’s-Lands Overheid essentieel, maar dit mag niet ten koste gaan van geestelijke bijstand en versterking van de Joodse identiteit door middel van cursussen aan volwassenen en Joodse les aan de jeugd.
Rabbijn Moshe Feinstein zl, een van de allergrootste Halagische autoriteiten van onze huidige tijd, zat uiteraard dag en nacht in de boeken. Vanuit de hele wereld werden hem Halagische vragen voorgelegd. Van zo’n kopstuk kun je geen pastoraal werk verwachten. Je kunt hem vergelijken met een grote professor aan een topuniversiteit. Hij is de theoreticus die de specialisten opleidt die het veldwerk moeten gaan doen.
Maar toch: een oudere dame belde naar het huis van Reb Moshe Feinstein op een vrijdagmiddag. De secretaris van Reb Moshe beantwoordde de telefoon en vertelde aan de dame dat Reb Moshe heel erg druk bezig was en eigenlijk niet gestoord kon worden, maar, zo sprak de secretaris, misschien kan ik u helpen. De vrouw vroeg daarop hoe laat deze week de sjabbat begint. Ze kreeg het antwoord maar ook een advies. Beste mevrouw, voor dit soort vragen hoeft u eigenlijk Reb Moshe niet te bellen want er bestaan kalenders en Loechot waarop duidelijk staat hoe laat sjabbat begint en eindigt. Hierop reageerde de vrouw verbaasd: “ik bel Reb Moshe al meer dan 25 jaar ieder vrijdag middag met dezelfde vraag. Nog nooit heeft hij mij geattendeerd op kalenders, maar altijd heeft hij mij gewoon gezegd hoe laat de sjabbat kaarsjes moeten worden aangestoken.
Gedurende de coronaperiode en ook daarna houdt Opperrabbijn Jacobs een dagboek bij voor het Joods Cultureel Kwartier. NIW publiceert deze bijzondere stukken op www.niw.nl
Reacties
Een reactie posten